Перевод: с немецкого на нидерландский

с нидерландского на немецкий

С нидерландского на:
Немецкий
С немецкого на:
Нидерландский

Zwitserland ook m

Толкование Перевод

1 Kanton

Kanton

〈m., Zwitserland ook o.; Kantons, Kantone〉

1 kanton

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Kanton
2 Karton

Karton

〈m.; Kartons, Kartons; Oostenrijk, Zwitserland ook Kartone〉

1 dun karton

2 kartonnen doos

3 〈 beeldende kunst〉 karton

♦voorbeelden:

¶ bei dem rappelts im Karton • hij is niet goed wijs

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Karton
3 Radio

Radio

〈o.; Radios, Radios〉

1 〈 Zuid-Duitsland, Zwitserland ook m.〉 radio(toestel)

2 〈 geen meervoud〉 radio(-omroep)

3 〈 zonder lidwoord〉radio(station), zender

♦voorbeelden:

1 was kommt im Radio? • wat is er op de radio?

2 Radio hören • naar de radio luisteren

etwas im Radio hören • iets voor de radio horen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Radio
4 Seminar

Seminar

〈o.; Seminars, Seminare; meervoud Oostenrijk en Zwitserland ook Seminarien〉

1 werkcollege

2 instituut ⇒ afdeling 〈 aan hogeschool of universiteit〉

3 seminar, studieconferentie

4 pedagogische cursus tijdens schoolstage

5 〈 religie〉 (groot)seminarie ⇒ theologische faculteit

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Seminar
5 Taxi

Taxi

〈o.; Zwitserland ook m.; Taxis, Taxis〉

1 taxi

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Taxi
6 Weihnachten

Weihnachten

〈o.; Weihnachtens, Weihnachten; in uitdrukkingen en Zuid-Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland ook alleen meervoud〉

1 Kerstmis ⇒ kerst

2 〈 informeel〉 kerstgeschenken

♦voorbeelden:

1 (ein) frohe(s), fröhliche(s) Weihnachten! • vrolijk kerstfeest!, prettige kerstdagen!

über Weihnachten • met Kerstmis, met de kerst(dagen)

〈informeel; figuurlijk〉 ein Gefühl wie Weihnachten • een zalig gevoel

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Weihnachten
7 Jus

Jus¹

〈v.; Jus; ook, vooral Zwitserland en Zuid-Duitsland o.; Jus, geen meervoud〉

1 jus ⇒ saus; 〈 Zwitserland〉 sap

————————

Jus²

〈o.; Jus〉〈 Oostenrijk, Zwitserland; elders verouderd〉

1 rechten

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Jus
8 Creme

Creme

〈v.; Creme, Cremes; Zwitserland meervoud Cremen〉

1 crème 〈 ook figuurlijk〉

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Creme
9 Geschmack

Geschmack

〈m.; Geschmack(e)s, Geschmäcke; meervoud informeel; schertsend Geschmäcker〉

1 smaak 〈 ook figuurlijk〉

2 〈 Zwitserland〉geur, reuk

♦voorbeelden:

1 einer Sache 〈 3e naamval〉 Geschmack abgewinnen • smaak, plezier in iets krijgen

an einer Sache Geschmack finden • (a) plezier in iets hebben, iets leuk vinden; (b) iets kunnen waarderen

auf den Geschmack kommen • er de smaak van te pakken krijgen

für meinen Geschmack • naar mijn smaak

〈 spreekwoord〉 über den Geschmack lässt sich nicht streiten • over smaak valt niet te twisten

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Geschmack
10 Hafen

Hafen¹

〈m.; Hafens, Häfen〉

1 haven 〈 ook figuurlijk〉

♦voorbeelden:

1 〈 schertsend〉 den Hafen der Ehe ansteuern • trouwplannen hebben

〈 schertsend〉 in den Hafen der Ehe einlaufen • in het huwelijksbootje stappen

————————

Hafen²

〈m.; Hafens, Hafen〉

1 〈 Zuid-Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland〉 (aarden) pot

2 〈 Noord-Duitsland〉 glazen kruik

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Hafen
11 Samariter

Samariter

〈m.; Samariters, Samariter〉

1 Samaritaan 〈 ook figuurlijk〉

2 〈 Zwitserland〉 ziekenverzorger ⇒ ziekenbroeder

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Samariter
12 Schaft

Schaft

〈m.; Schaft(e)s, Schäfte〉

1 schacht 〈 ook biologie, beeldende kunst, industrie〉 ⇒ steel

2 steel, stengel

3 heft 〈 van een mes〉

4 stam 〈 van een boom〉

5 lade 〈 van een geweer〉

6 kap 〈 van een laars〉

7 voet 〈 van een schoen〉

8 〈 Zuid-Duitsland, Zwitserland〉 kast

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Schaft
13 belegt

belegt

1 bewezen, aangetoond

2 belegd ⇒ bedekt

3 bezet

4 beslagen

5 dof ⇒ hees

♦voorbeelden:

1 dieses Wort ist auch für die Schweiz belegt • dit woord komt ook in Zwitserland voor

3 alle Betten waren belegt • alle bedden waren bezet

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > belegt
14 büßen

büßen

1 boeten ⇒ boete doen; 〈 figuurlijk ook〉 moeten bekopen, de tol betalen

2 〈 Zwitserland〉 beboeten

♦voorbeelden:

1 das sollst du mir büßen! • daar zul je voor boeten!

etwas mit dem Leben büßen • iets met de dood (moeten) bekopen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > büßen
15 dieses Wort ist auch für die Schweiz belegt

dieses Wort ist auch für die Schweiz belegt

dit woord komt ook in Zwitserland voor

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > dieses Wort ist auch für die Schweiz belegt
16 sauber

sauber

1 schoon, zindelijk ⇒ net, zuiver

2 keurig, zuiver ⇒ rein, zorgvuldig; 〈 als bijwoord ook〉 netjes

3 zuiver, onberispelijk, rein ⇒ fatsoenlijk

4 〈 ironisch〉fraai, leuk

5 〈 informeel〉flink, aardig

6 〈 Zuid-Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland〉 knap

♦voorbeelden:

1    sauber halten • schoonhouden

sauber machen • (a) schoonmaken, reinigen; (b) verschonen 〈 van baby's〉

das Kind ist schon sauber • het kind is al zindelijk

2    der Schreibtisch ist sauber gearbeitet • het bureau is keurig afgewerkt

4    saubere Geschichten • fraaie verhalen

5    eine saubere Summe • een flinke, aardige som

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > sauber

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с немецкого на нидерландский

Zwitserland ook m

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с немецкого на нидерландский

Zwitserland ook m

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: